Arty, een historische roman – hoofdstuk 6: “Stel nou dat het fout gaat?”

Iedere zondag lees je bij Zin in Koffie een nieuw hoofdstuk van de historische roman ‘Arty’, van schrijfster Henriëtte de Smet. Deze week hoofdstuk 6.

Arty is weer terug in Amsterdam en krijgt een onmogelijke opdracht van mevrouw. Iets wat ze nog nooit gedaan heeft en verstrekkende gevolgen kan hebben als het volledig misgaat. Wat moet ze doen?

Het dienblad wiebelt op mijn linkerhand, met de rechter klop ik voor de derde keer op mevrouws deur. Nu iets harder en veel sneller. Het blijft doodstil. Zachtjes open ik de deur. Mevrouw zit rechtop in bed, woedend kijkt ze mij aan. “Nee, ik wil niets. Ik voel me niet goed en blijf in bed. Ik bel wel als ik je nodig heb.”

“Goed mevrouw.” Ik trek de deur naar me toe, maar zie in de gauwigheid dat ze een injectienaald in haar hand heeft. Om zeker te weten of het waar is wat ik zie, open ik hem meteen weer en gluur door de kier. Haar ogen staren nog steeds woedend mijn kant op. “Wat zei ik nou? Scheer je weg hier!”

Mijn handen trillen zo dat ik de greep krampachtig vastpak om de keukenla te kunnen openen. Nu er met mevrouw geen woord te wisselen valt, bekijk ik de werklijst nog maar eens om te zien wat ik moet gaan doen. Toen mevrouw me die vorige week gaf, vroeg ze of ik wel kon lezen, de vorige hulp had niets aan de lijst gehad. Trots op wat ik wél kon, had ik haar geantwoord hele boeken te verslinden. Een leugentje om bestwil was helemaal niet erg, want het stond nou eenmaal buitengewoon goed. Voor een hulp. Nee, een dienstbode. “Het viel me al op dat je zo onberispelijk en zelfs zonder accent spreekt, dat komt door al dat lezen natuurlijk,” had mevrouw gezegd. Dat ik zolang ik weet elke avond de juiste uitspraak oefende van de woorden die ik op de lagere school leerde, hield ik voor me. Aan dat Kampense taaltje heb ik altijd een broertje dood gehad.

Ik blijf net zo lang met de werklijst in mijn handen staan totdat de letters niet meer voor mijn ogen bibberen. De buitenluiken heb ik al geopend. De ontbijtboel van meneer heb ik afgewassen. De kachel in de zitkamer is uitgeruimd en opnieuw opgestookt. Net zoals iedere dag. Met mijn wijsvinger glijd ik over het nette handschrift van mevrouw naar Woensdag. Het fornuis poetsen en zowel de keuken als de bijkeuken een beurt geven. Ook de kasten aldaar! De fijne was om de week naar de wasvrouw brengen. Elke maand alle bedden afhalen en de was in de kist opbergen. Dat is de kist naast mijn kamer weet ik, omdat ik er laatst in keek en er een grote stapel lakens in zag liggen. Op mijn vraag daarover had mevrouw geantwoord dat de beddenwas wordt opgehaald door de wasserij in Haarlem.

Alles met de linnenkast doet zij zelf; wanneer het tijd is om de bedden te verschonen, zal zij schone lakens uit de kast halen en die op de kamers klaarleggen. In meneers slaapkamer heb ik geen schone lakens zien liggen, dus het zal nog geen maand geleden zijn. Maar het kan ook dat mevrouw te ziek is en er daardoor niet aan toegekomen is. Ik twijfel of ik haar dat wel zal vragen, na haar uitval van daarnet. Maar ik moet wel weten waar de wasvrouw woont, er staat hier dat de fijne was daar om de andere woensdag naartoe moet, en misschien is dat wel vandaag. Ook weet ik niet waar die fijne wasmand, of -kist staat. Niet op zolder in ieder geval.

Ik wacht wel gewoon af of mevrouw mij belt. Is dat om drie uur nog niet gebeurd, dan ga ik het misschien wel vragen. Als ik de moed heb gevonden, tenminste.

"Maar ik heb zoiets nog nooit gedaan. Ik, ik weet helemaal niet hoe dat moet," zeg ik zachtjes. "Kom kom, niet tegensputteren, het is heel gemakkelijk."

De voordeurbel schelt zo hard dat die van de koude kelderkast tot aan de zolder niet te missen is. Op een drafje loop ik er naartoe. Een kleine man kijkt me vanonder zijn pet vrolijk aan en geeft me een kistje. “Alstublieft, juffrouw, sla, komkommer, tomaten, bonen en kool!” Ik open de deur verder om hem binnen te laten en wijs naar de wachtkamer. “Gaat u hier even zitten. Dan zal ik mevrouw vragen of ze die wil.” Het schiet me te binnen dat ik dit misschien niet had moeten zeggen, maar mevrouw heeft niet gemeld dat ze vandaag ‘voor wie er ook aanbelt’ niet thuis zou zijn. “Niet nodig, uw mevrouw weet ervan. Ik schrijf het op. En dat kistje neem ik de volgende keer weer mee terug. Goedendag!” Hij springt op zijn kar, het paard weet meteen wat het moet doen. Met zijn neus naar beneden alsof hij zijn hoeven controleert, sjokt het rustig voort. Ik blijf de kar nakijken tot die de bocht omgaat naar de Van Baerlestraat. Op de hele Willemsparkweg is geen kip te bekennen, het is ook ijzig koud.

“Als de vorst doorzet, zullen ze over een paar dagen al wel in het Vondelpark kunnen schaatsen,” zei mevrouw gisteren. Hoorde ik nou iets boven? Ik zet het kistje op de grond, onderaan de trap buig ik naar voren om het beter te kunnen horen. “Artyyy,” klinkt het zachtjes en meteen een stukje harder: “Arty, kom eens!” Mevrouw die mij roept? Waarom belt ze niet, zoals altijd? Ik ren de trap op en gooi de deur open. Zonder kloppen, mevrouw riep mij toch, wie weet wat er aan de hand is. “Is het belletje gevallen, mevrouw?” Ik kijk van het belletje op haar nachtkastje naar mevrouw, die rechtop in bed zit. De linkermouw van haar kimono heeft ze omhooggeslagen, haar rechterhand hangt slap over haar opgetrokken knie. In die hand bungelt een injectiespuit. Haar ogen schieten heen en weer, haar gezicht is gelig.

“Het lukt me niet, Arty, wil jij het even doen?” Stil sta ik naast haar bed naar haar arm te kijken. Die zit vol wondjes. Mevrouw slaat haar ogen naar me op en zegt poeslief: “Ik schiet steeds uit, kom steeds op zo’n wondje terecht. Duw jij ‘m er even tussen, op een goed stukje vlees, doktersvoorschrift weet je.” “Wat zegt u? Eh, bedoelt u dat ík dat doe?” Ze knikt ongeduldig. “Je hebt me wel verstaan.” “Maar ik heb zoiets nog nooit gedaan. Ik, ik weet helemaal niet hoe dat moet,” zeg ik zachtjes. “Kom kom, niet tegensputteren, het is heel gemakkelijk. Je houdt de spuit gewoon rechtop en drukt de naald er langzaam in.” “Nou nee hoor mevrouw, stel nou dat het fout gaat?” “Het gaat niet fout! Doe het nou maar gewoon en schiet eens op!”

Wil je meer verhalen van Henriëtte lezen?

Henriëtte de Smet heeft meerdere romans geschreven die overal in de winkel te koop zijn. Van historische romans zoals ‘Arty’, tot spannende romans als ’10 Denier’ over de fascinatie van een eenendertigjarige vrouw voor haar minnaar.

Last en Liefde omslagfoto

Last en Liefde

Auteur: Henriëtte de Smet 
Uitgeverij: Omniboek
EAN: 9789401909808

Dit vind je misschien ook leuk