Arty, een historische roman – hoofdstuk 14: “Je zult nooit op de academie toegelaten worden”

Iedere zondag lees je bij Zin in Koffie een nieuw hoofdstuk van de historische roman ‘Arty’, van schrijfster Henriëtte de Smet. Deze week hoofdstuk 14.

Arty gaat weer op bezoek bij haar moeder om haar zorgen te bespreken. Maar, het lukt haar niet om haar moeder te overtuigen van haar ongelijk.

Februari 1910

Met mijn neus tegen het raam speur ik de kamer af. Ik tik nog eens tegen het glas, nu een stuk harder, er gebeurt niets. Het aanrechtje rechts achterin is leeg. De twee houten stoelen staan tegen de tafel aan alsof er nooit iemand op heeft gezeten. In de kachel brandt zo te zien geen vuur. Haar bed in het midden van de kamer is vervangen door een gemakkelijke maar krakkemikkige stoel, met een klein tafeltje ernaast dat ooit bruin zal zijn geweest. En ze heeft de gordijnen opgehangen. Het donkerrode fluweel is wel het pronkstuk van de kamer. Als een vlag op een modderschip, maar zo moet ik niet denken. Het is juist geweldig hoe moeder de boel op orde heeft, alleen waar is ze? Moeder is altijd thuis op zondagmiddag na de kerk, wat is er aan de hand?

Ik loop een stukje de straat in, en weer terug. Misschien dat ze zo wel komt, beter om nog even te wachten voordat ik weer een paar uur in de trein ga zitten. “Joehoe!” In de verte zwaait een kleine, magere vrouw in een lange zwarte jas naar me. Ik herken natuurlijk direct mijn moeder, al was het maar aan dat rare hoedje van haar. Haastig komt ze naar me toegelopen. En ze lacht. Ze lacht! “Aartje, wat een verrassing!” Ze slaat haar armen om me heen, houdt me dicht tegen zich aan. Ze drukt een kus op mijn haar. “Wat fijn dat je er bent!” “Ja, maar waar komt u nou vandaan?” “Gewoon, van de kerk.”

“Nu pas?” Ze knikt enthousiast. In tijden heb ik haar niet zo gezien. Misschien zelfs nog nooit. “Dominee Oortsen kan preken! Vandaag was het weer helemaal raak, hij heeft het altijd bij het rechte eind.” “Ja moeder, maar liep de dienst zo uit dan?” Ze steekt haar arm door de mijne. “Kom, laten we een stukje gaan lopen. Zulk helder, fris weer!” “Liep de dienst zo uit?” vraag ik nog eens. “Of heeft u soms weer met de dominee gesproken.” “Ja, hij was er natuurlijk ook. Bij de bijeenkomt, alleen voor de vaste kerkgenoten. Zo fijn om samen over het geloof te kunnen praten. Dat brengt je tot elkaar. Dan weet je weer dat je samen bent, dat je het niet allemaal alleen hoeft te doen.” 

Met haar elleboog port ze in mijn zij. “En ik heb lang gesproken met de mevrouw van jouw betrekking hier. Ze had me al een paar keer gevraagd om ook eens naar de bijeenkomst na de dienst te komen. Een hele tijd geleden al, toen ze de gordijnstof kwam brengen. Daarna nog een keer toen ze kwam vragen of ik de kachel wilde hebben en een paar weken geleden nog eens.” Ze drukt haar wijsvinger in mijn arm. “Ja, dat was de maandag nadat jij hier was geweest, toen kwam ik haar tegen bij de bakker. Ze vroeg hoe de gordijnen hingen, van het een kwam het ander en ineens ging het over dominee Oortsen. En toen vroeg ze
het dus weer. Ze raadde me ook aan om eerst alleen met de dominee te gaan praten.” “Ineens, zomaar?”

“Maar ik durfde eigenlijk niet goed. Die bijeenkomst, ik wist niet of ik daar wel bij mocht horen. Maar ik was dus gewoon welkom. En nog van harte ook!” “Moeder, dat was vast niet ineens, zomaar, dat u het met mijn mevrouw van hier over dominee Oortsen had.”

Hij zegt ook dat het veel beter voor je is om terug te komen, om hoe dan ook niet in Amsterdam te blijven. Het is een stad vol gevaren, maar je bent daar natuurlijk niet voor niets bij die leraar in betrekking.

“Hoezo?” “Mag ik zeggen hoe ik denk dat het gegaan is?” “Toe maar Aartje, geloof je me nou niet?” “Het is toch niet erg om te zeggen dat ze vroeg hoe het met me ging en dat u vertelde over Amsterdam, uw zorgen daarover, en zij u daarna aanraadde om er eens verder over te praten met dominee Oortsen?” “Hoe dat zo?” Ik kan een grinnik niet inhouden. “Nou, een en een is twee. Uw brief weet u wel, die door de dominee geschreven is.”

Ze haalt haar schouders op. “Wat maakt het uit. Ik kan niet goed schrijven.” Ik druk haar arm nog iets steviger tegen me aan. “Het maakt ook niets uit. Waar het om gaat is dat u het nu zo naar uw zin heeft. U ziet er zo goed uit! Zelfs nog veel beter dan die schitterende gordijnen.” “Ja, na het gesprek met de dominee kreeg ik de geest. Ze zijn mooi geworden, toch?” “Prachtig. En uw bed eindelijk uit de kamer, een gemakkelijke stoel daarvoor in de plaats.” “Van de overburen. Ze hadden de stoel en dat tafeltje op de stoep gezet, ze wilden ervan af. Maar die kunnen zo de deur weer uit, hoor, mijn bed heb ik ook zo weer neergezet.” “Waar staat dat nu dan?” “Achter het huis, tegen de muur aan.” “Mijn oude bedstee slaapt heerlijk, hè?” zeg ik lachend.

“Ik ga zo weer in de kamer slapen, hoor, het is me alles waard dat jij terugkomt.” “Niet weer, ik heb uw brief gelezen, maar uw zorgen zijn echt niet nodig. Ik vind het heel lief, echt waar, best begrijpelijk ook vanwege vader, maar…” “Niet alleen vanwege je vader!” valt ze me in de rede. “Ik heb er lang met dominee Oortsen over gesproken. Hij zegt ook dat het veel beter voor je is om terug te komen, om hoe dan ook niet in Amsterdam te blijven. Het is een stad vol gevaren, maar je bent daar natuurlijk niet voor niets bij die leraar aan die tekenacademie in betrekking. Echt Aartje, de dominee zei ook dat je daarin niet verder moet willen gaan. Allereerst is het een vak voor mannen. Niet geschikt voor vrouwen. Als vrouwen tekenen of schilderen, zijn het altijd dames van gegoede afkomst en is het meestal een vrijetijdsbesteding, in de privésfeer.”

Hou op, ik heb de brief gelezen! “Hij heeft anders ook vrouwelijke studenten.” “Misschien dat er wel een paar vrouwen zijn, dat zullen dan altijd dames zijn. Met een vrijetijdsbesteding.” “U vergeet in de privé-sfeer. Maar daar heb ik toch allemaal niets mee te maken? Ik zit niet eens op die academie!” “Daarom, en daar zal je nooit komen ook. Aartje, haal je niets in je hoofd. Ik weet hoe graag je tekent, maar je zult nooit op zo’n academie toegelaten worden. Dat zei de dominee…”

“Ik wíl helemaal niet toegelaten worden op een academie! Bovendien is het niet nodig ook,” flap ik eruit. “Niet nodig ook?” Moeder kijkt me van opzij vragend aan. Geschrokken over wat ik daarnet gezegd heb, kijk ik kort terug. De ontspanning is uit haar gezicht verdwenen; haar frons is er weer. “Nou ja, ik teken vanuit mezelf toch gewoon veel,” begin ik, maar wil niet liegen ook. “Hij heeft me een schildersezel gegeven en doeken en verf en kwasten en een palet. Eén keer per week krijg ik in de avonduren les van hem. Van Verhooft.” “Toe maar zeg, en dat allemaal zomaar, gratis en voor niks? En noem je hem Verhooft? Niet meneer Verhooft?”

Zoek een goede echtgenoot, vergooi je niet aan kunstenaars. Het zijn allemaal onbetrouwbare schobbejakken met in elk stadje een ander schatje!

“Natuurlijk wel. Alleen in gedachten niet. Dan is Verhooft korter. Meneer, ik zeg natuurlijk gewoon meneer. Meneer Verhooft dus.” Ik buig mijn heet geworden gezicht om het te verbergen achter mijn voorovervallende haar. Als ik zijn naam alleen al noem, friemelt het in mijn buik alsof daar honderden mieren zijn losgelaten. Of vlinders. “Aartje, kijk me eens aan, wat is er aan de hand?” Moeder maakt pas op de plaats, haar ogen staan ernstig, nee verdrietig. Het is niet haar oude verdriet-met-onmacht-blik, het is een ander verdriet. Wanhopiger.

“Je hebt alles mee, maak daar nou eens gebruik van. Als je per se in Amsterdam bij die kunstenaars wilt blijven werken, dan doe je dat maar. Maar doe het alleen als voorbereiding op een zeker bestaan van echtgenote en moeder. Iets mooiers is er niet. Zoek een goede echtgenoot, vergooi je niet aan kunstenaars. Het zijn allemaal schobbejakken, hoor je, onbetrouwbare schobbejakken met in elk stadje een ander schatje!” Haar blik verandert op slag, ze kijkt naar een passerende dame, die vriendelijk terug knikt. “Goedemiddag mevrouw Oortsen. Dit is mijn dochter Aartje, ze is even over uit Amsterdam.”

De dame schudt mij hartelijk de hand. “Prettig kennis te maken, Aartje. Zo, helemaal uit Amsterdam, die grote stad. Ik was er gisteren toevallig nog, mijn zus woont daar.” Moeders gezicht is een en al bewondering. “Nou, dat is zeker toevallig, zeg! Ik vertel Aartje net over de preek van vanochtend. Hoe raak die weer was. En zo fijn om er daarna met elkaar over te praten.” Mevrouw Oortsen glimlacht en zegt dat ze het aan haar man zal doorgeven. Met een vriendelijk knikje neemt ze afscheid. “Vanmiddag lukt het me helaas niet om naar de dienst te komen nu Aartje hier is, maar graag weer tot volgende week zondag!” haast moeder zich te zeggen.

Wil je meer verhalen van Henriëtte lezen?

Henriëtte de Smet heeft meerdere romans geschreven die overal in de winkel te koop zijn. Van historische romans zoals ‘Arty’, tot spannende romans als ’10 Denier’ over de fascinatie van een eenendertigjarige vrouw voor haar minnaar.

Last en Liefde omslagfoto

Last en Liefde

Auteur: Henriëtte de Smet 
Uitgeverij: Omniboek
EAN: 9789401909808

Dit vind je misschien ook leuk
Met museumjaarkaart naar het Czaar Peterhuisje in Zaandam
Lees verder

Met de museumjaarkaart op pad in… Zaandam

Er is een museum in Zaandam waarmee je met je museumjaarkaart gratis naartoe kunt gaan: het Czaar Peterhuisje. Een bijzonder museum met een rijke historie.