Arty, een historische roman – hoofdstuk 4: “Aartje! De tekenares!”

Iedere zondag lees je bij Zin in Koffie een nieuw hoofdstuk van de historische roman ‘Arty’, van schrijfster Henriëtte de Smet. Deze week hoofdstuk 4.

Arty ziet na jaren haar grote voorbeeld terug: Nelly Court is een schilderes die Arty in haar jeugd niet alleen heeft beschermd tegen een groepje pestkoppen, zij gaf haar ook tekenspullen waar ze haar creativiteit mee kon ontwikkelen. Nu jaren later komt Arty Nelly weer tegen in Kampen.

De mooie juffrouw buigt naar mij. “Aartje, gaat het weer een beetje?” Ik knik. “Ik ben natuurlijk ook wel mager.” “Nou en, dat geeft die jongens nog geen enkel recht om jou te pesten. Hoe oud ben je?” “Zes.” “Dat wordt allemaal vanzelf anders als je wat ouder bent. Acht jaar geleden was ik net zoals jij, hoor.” “Echt?”

Ze pakt mijn hand. “Dag Aartje, ik heet Nelly, Nelly Court. Nou ja, eigenlijk Neeltje, maar dat vind ik zo suf. Wil je me beloven dat je je nooit meer iets wijs laat maken? Dat zodra die jongens je weer lastigvallen, je ze meteen van repliek dient? Niet bang zijn, nooit bang zijn. Dan houdt het vanzelf op, hebben ze er geen lol meer in.” Ze zucht. “Het is ook overal hetzelfde, zelfs hier. Maar kom, nu ga ik weer verder.”

Ze gaat achter haar schilderij zitten. “Het is zo mooi, wat u maakt.” Glimlachend kijkt ze opzij. “Het is nog niet af, hoor. En ik ben jij.” “Het is het mooiste dat ik ooit heb gezien. Dat wil ik …” Verder kom ik niet. Gauw kijk ik naar mijn schoenen, meteen zet ik mijn ene voet schuin op de punt van de andere. Eén kale neus is minder erg dan twee. “Wat wil je?’ vraagt Nelly vriendelijk. “Nee, niks.” “Nou kom op, voor de dag ermee! Wat wil je?” “Nou ja, dan wil ik net zoals u.”
“Jij. Bedoel je dat je ook wilt schilderen?”

Ik zet mijn voeten weer stevig naast elkaar. “Ik teken altijd alle randen van de billenveeg vol.” “Van de billenveeg?” “De kranten die moeder meekrijgt van haar mevrouw. Die scheurt ze in stukken. Als er weer een nieuw stapeltje naast de pot ligt, pak ik er een paar weg.” “Ach Aartje, wat jammer dat ik hier maar één dag ben. Op familiebezoek, weet je.” Uit de tas naast haar krukje pakt ze een boekje. “Er staan nog maar een paar schetsen in.”

Geen haar die eraan denkt Nelly te vertellen dat ik er bijna altijd een in mijn zak heb zitten. De tekening waar ik nog aan werk, houd ik altijd bij me.

Ze slaat het boekje open. Bladerend laat ze de witte bladzijden zien. Bij de schetsen voorin houdt ze stil. “Zal ik deze eruit scheuren?” “O, nee!” Ze lacht. “Nou, misschien zitten die je in de weg?” Ik weet niet wat ik moet zeggen. “Hier, dit is voor jou.” Ze geeft me het boekje dat ik van schrik uit mijn handen laat vallen.
“Voor mij?” Gauw pak ik het op en houd het haar voor. “Alstublieft.” Nelly wappert met haar handen. “Nee, dit is nu van jou. Dan heb je beter papier om op te tekenen. Om mee te beginnen.” “Oh, maar, dank u wel!” Zonder nadenken geef ik haar een zoen op haar wang. Meteen wil ik door de grond heen zakken.

“Veel plezier ermee, Aartje! Misschien zie ik je nog eens? Wanneer ik met mijn ouders hier ben, zit ik eigenlijk altijd op deze plek.” Die avond, als moeder de schone pannen naar een goede gever terugbrengt, pak ik de potloden uit het streng verboden laatje. Vaders laatje. Ik stop ze allemaal in de zak van mijn schort. Voorzichtig open ik het vilten etui dat er ook in ligt: verfkwasten, netjes op maat bij elkaar. Dit is iets voor later.

Ik wil de flap weer dichtklappen en zie aan de binnenzijde ervan in lichtgroen geborduurd: ‘24 dec. 1871, Voor mijn lieve Johan. Veel succes Jacob Jacob! Je liefhebbende moeder, Anna Maria van Campen’. Met gloeiende wangen lees ik de zinnen wel tien keer om zeker te weten wat er staat. Gaat dit over mijn vader? Ja, natuurlijk had hij een moeder. Iedereen heeft een moeder, zelfs mijn vader. Jacob Jacob, heet hij zo? Of Johan en net als zijn moeder van Campen? Ik ren naar de pot, pak daar een billenveeg weg en ga met het etui aan tafel zitten.

Op de randen van het stukje krant schrijf ik met het puntje van mijn tong uit mijn mond alles over, ook de datum. Dit moet ik hebben als ik naar hem op zoek ga, later als ik groot ben. Ik leg het etui terug en doe het laatje dicht, voordat moeder thuiskomt. Het is een jaar of vier later en ik wandel net als iedere zaterdagmiddag naar Nelly’s plek. Om er hard langs te lopen, want het risico die pestjongens van De Zwart weer tegen te komen wil ik nog steeds niet nemen. Natuurlijk hoop ik allang niet meer haar ooit nog te zien, maar stel je voor dat het toch ineens wel zo is. Dat ze er toch een keer wél zit. Mijn hart springt bijna mijn keel in: daar, precies op Nelly’s plek zit iemand! Zo snel als ik kan loop ik er zo kalm mogelijk naartoe.

“Nelly!” Ze kijkt vragend opzij. “Eh,” “Ik ben Aartje.” Mijn wangen voel ik heter worden dan ze ooit geweest zijn. “Vroeger heeft u mij geholpen met die jongens hier, dat vergeet ik nooit meer. Maar ik stoor en loop gauw door.” “Aartje! Ja natuurlijk, de tekenares!” Ze springt op en legt een hand op mijn schouder. “Die altijd u zegt,” zegt ze er lachend achteraan.

“Wat leuk om je weer te zien, hoe is het met je? Teken je nog?” Ik vertel haar dat haar boekje allang vol is en ik daarna op iedere verjaardag of voor de kerstviering in de kerk steeds tekenpapier aan moeder heb gevraagd. Dat ik nog kreeg ook. “Wat goed zeg! Heb je misschien iets om te laten zien, ik ben zo benieuwd!” Ik schud mijn hoofd. Nee hoor: de tekening in mijn jaszak blijft veilig daar.

Die zachtere potloodkleuren zijn hier wel net zo mooi als de veel fellere van mijn verf, zie je dat? Misschien wel mooier. Ja, ik vind het in dit geval eigenlijk veel mooier.

“Nee natuurlijk niet, domme vraag van mij. Je loopt natuurlijk niet met je tekeningen op zak.” Ik knik. Geen haar die eraan denkt Nelly te vertellen dat ik er bijna altijd een in mijn zak heb zitten. De tekening waar ik nog aan werk, houd ik altijd bij me. Voordat moeder hem vindt en weggooit terwijl hij nog niet eens af is. Niet dat ze dat vaak doet, maar soms toch wel. Als het haar te veel is, zoals ze dan zegt.

“Ik weet natuurlijk niet wat je precies tekent, maar bloemen bijvoorbeeld”, ze wijst naar het doek voor haar, “zijn ook heel mooi in verf. Net iets feller, daar houd ik van.” “Ik ook!” En voordat ik het weet heb ik het papier uit mijn jaszak gehaald. Ik vouw het voor haar open. “Deze bloem is nog niet af, maar zou in felle verf wel heel mooi zijn. Denk ik. Het is nog niet af hoor,” zeg ik nog een keer. Nelly pakt het papier uit mijn handen en houdt het met gestrekte armen voor zich. “Heb jij dit gemaakt? Schitterend. Deze bloem spat van het papier, in al zijn eenvoud. En zachte kleuren.” Ze zet het op de standaard tegen haar schilderij aan.

“Die zachtere potloodkleuren zijn hier wel net zo mooi als de veel fellere van mijn verf, zie je dat? Misschien wel mooier. Subtieler. Ja, ik vind het in dit geval eigenlijk veel mooier.” Ze gaat weer zitten en trekt mij naar zich toe, ze slaat haar arm om me heen. Ik sta naast haar en ben nu net zo groot als zij. “Dit kun je nog veel meer uitbouwen. Pas als je eraan toe bent, ga je experimenteren met verf. En misschien houd je het dan toch bij potloden. Of krijt.” Ik heb nog nooit zo hard nee geschud. “Ik wil het wel graag proberen hoor, kan eigenlijk niet wachten. Maar…” “Je bent nog jong,” zegt Nelly.

“Ja. Maar dan ga ik nu maar weer. Het was fijn om u weer te zien. Fijne dag nog.” Ik steek mijn hand op. “Ik vond het ook heel leuk, Aartje. Kom eens terug.” Ze buigt voorover naar haar tas en haalt daar drie tubes verf uit. “Kijk: blauw, rood en geel. Deze kun je mengen tot bijna iedere kleur die je wilt. Gewoon een kwestie van eindeloos oefenen. Hoeft niet per se op een palet als ik heb. Het kan ook op een bord of zoiets.” Ik staar haar aan; wat moet ik nou zeggen?

Ongeduldig houdt ze me de tubes voor: “Hier, voor jou!” Ik doe een stap terug. “Nee. Nee, dat kan echt niet. Dank u wel, maar nee, dit is veel te veel.” “Welnee! En aan verf alleen heb je ook niet veel.” Ze staat op. Achter de houten plank waarop ze haar schilderij heeft vastgeprikt, haalt ze een aantal vellen papier vandaan. Zulke grote vellen heb ik nog nooit gezien. Nou ja, wel eens zien liggen in de winkel natuurlijk, maar nog nooit in mijn handen gehad. “En deze ook meenemen. Penselen heb je natuurlijk ook nodig.”

“Die heb ik zelf thuis.” “Weet je het zeker?” Ze kijkt me recht aan. “Echt waar. Van mijn oom. Hij heeft ze laten liggen. Ik denk niet dat hij gauw weer komt, want hij woont helemaal in Groningen. Maar het zijn veel kwasten. In allerlei groottes ook nog.” “Mooi zo, veel plezier ermee dan en ik hoop je gauw weer eens te zien. Meestal zit ik hier, als ik in Kampen ben.” Alsof ik dat niet wist. Ik ben niet voor niets vier jaar lang iedere zaterdagmiddag hier naartoe gelopen. Dank u, dank u wel! Ik hoop het ook!”

Net als de vorige keer geef ik haar zonder nadenken een zoen op haar wang. En ik weet niet hoe ik zo snel als ik kan zo kalm mogelijk weg moet lopen.

Wil je meer verhalen van Henriëtte lezen?

Henriëtte de Smet heeft meerdere romans geschreven die overal in de winkel te koop zijn. Van historische romans zoals ‘Arty’, tot spannende romans als ’10 Denier’ over de fascinatie van een eenendertigjarige vrouw voor haar minnaar.

Last en Liefde omslagfoto

Last en Liefde

Auteur: Henriëtte de Smet 
Uitgeverij: Omniboek
EAN: 9789401909808

Dit vind je misschien ook leuk