Arty, een historische roman – hoofdstuk 24: “Je gedraagt je wel hè?”

Iedere zondag lees je bij Zin in Koffie een nieuw hoofdstuk van de historische roman ‘Arty’, van schrijfster Henriëtte de Smet. Deze week hoofdstuk 24.

In hoofdstuk 24 gaan Arty en Verhooft voor het eerst samen in het openbaar naar een feestje. Maar ze is niet bepaald blij met hoe dat verloopt én kijkt daardoor iets te diep in het glaasje.

Januari 1911

Hoe vaak we hier al wel niet gelopen hebben, op deze kronkelige zandpaadjes in dit schilderachtige dorp. Genietend van de zonsondergang boven de uitgestrekte akkers, door de raampjes glurend van de boerderijen en de wevershuisjes zodra de petroleumlampen en kaarsen daar zijn aangestoken.

Gewoon hand-in-hand de bescheiden, altijd vriendelijke bewoners begroetend, maar ook de collega-kunstenaars die hier hun werkplek hebben gevonden. Verhooft kent ze allemaal bij naam en maakt met iedereen een praatje. Stelde hij mij van de zomer nog voor als zijn leerlinge, nu het sneeuwt ben ik opgeklommen tot huisvriendin van de familie. Natuurlijk zie ik de blikken wel van de mannen, maar hen lijkt het niets uit te maken, dus mij ook niet: we zijn gewoon een stel.

In een poging de gedachte weg te drukken aan moeder die ik na haar woedende brief al meer dan een halfjaar niet meer heb gezien, snuif ik de kruidige vrieslucht waar ik zo van houd diep op en besef dat de laatste keer dat ik dit deed, op het station in Kampen was.

Ik wil er niet meer aan denken dat ik na haar brief een keer of drie tevergeefs voor haar raam heb gestaan. Waarbij alles doodstil bleef. Ook mijn uiteindelijk geschreven antwoord heeft niets opgeleverd. Ze kan natuurlijk niet lezen en waarschijnlijk vond ze de schande te groot om ermee naar de dominee te gaan. Het is dat de Fourniturenmevrouw – toeval bestaat gewoonweg niet – de zus blijkt te zijn van de echtgenote van de dominee in Kampen. Zodoende weet ik dat mijn moeder nog in leven is, anders had ik me echt grote zorgen gemaakt. Dat doe ik nu trouwens ook, omdat ze me kennelijk niet meer wil zien of schrijven.

‘Ik heb er zin in, jij?’ zeg ik tegen Verhooft, me hoe dan ook verheugend op vanavond. Hij knijpt speels in mijn wang. ‘Ik ook, je gedraagt je wel, hè temperamentje.’ ‘Alleen als jij dat ook doet.’ ‘Ik beloof niets, dat weet je.’ Hij trekt me dicht tegen zich aan. ‘Alleen wij samen delen de dingen waar het om gaat. Alleen bij elkaar gedragen we ons zoals wij vinden dat het hoort.’

‘Er zijn toch ook wel vrouwen?’ Die vraag had ik niet willen stellen, maar alla.
‘Natuurlijk! Wat is een feest zonder vrouwen?’ ‘Nou ja, ik heb je alleen nog maar over de mannen daar gehoord.’ ‘Dat is overdag. Dagelijkse kost in Het Kroegje. Aan de schilderstafel zitten vooral mannen, heel zelden is er een vrouw. Arina Hugenholtz zit er weleens, maar zij woont in het hotel. Met elkaar nemen we de dag en ons werk door. Mannenzaken.’ ‘Toch gek,’ mompel ik, maar mijn mond wordt meteen gesnoerd door zijn ‘niet weer beginnen, laten we het leuk houden’.

We stappen het grootse Hotel Hamdorff binnen, hij haalt zijn hand uit de mijne. Altijd als ik hier voorbijliep vroeg ik me af wat al die mannen iedere dag in Het Kroegje te bespreken hebben. Dat ze het uithouden met elkaar: elke keer dezelfde gezichten. Op mijn vragen daarover bij Verhoofts thuiskomst van zijn kroegbezoek, gooide hij steevast zijn handen in de lucht: ‘Tijd tekort! Over kunst natuurlijk, in al haar facetten!’ Soms had hij gebiljart, een andere keer een kaartje gelegd.

Verhooft herhaalt zichzelf eigenlijk nooit, behalve als het over Hamdorff of Het Kroegje gaat. Ik weet echt niet hoe vaak ik hem heb horen zeggen dat Jan Hamdorff een weldoener is voor iedereen die zich aan de Schone Kunsten wijdt. Dat veel schilders drankjes, maaltijden, ja zelfs overnachtingen met hun werken mogen betalen, waardoor Jan een enorme kunstverzameling heeft opgebouwd, die hij regelmatig veilt. Dat de opbrengst daarvan wordt geschonken aan de armste bewoners van het dorp, en maar heel soms voor het hotel is.

‘En vergeet niet dat hij naast een weldoener een uitstekend zakenman is, met een grote vinger in de gemeenteraads- pap. Die Gooische Moordenaar van jou is er door zijn inzet gekomen. Anders was Laren nog altijd het onbetekenende dorpje dat het altijd was. Het inwonerstal is in een paar decennia verdubbeld, moet je nagaan! Enfin, niet iedereen is daar blij mee, mensen houden nou eenmaal niet van verandering, maar ik wel.’

Ik ben ook een van jouw eerste et cetera et cetera, weet je nog? Of nee, waarschijnlijk de zoveelste.

In Het Kroegje is het een drukte van jewelste. Op de stamtafel, de schilderstafel, staan twee vrouwen te dansen. De mannen zitten er in hun handen klappend omheen, hun ogen uitkijkend onder de rokken die van tijd tot tijd hoog opgetrokken worden. Verhooft pakt weer mijn hand en leidt me door de drukte heen de gang in, waar vier violisten staan te spelen. ‘Het Hamdorff-huisorkest van Zunki Joska, een Hongaar,’ zegt hij. We lopen de zaal in waar een lange tafel opgedekt staat. Het witte damast, het tafelzilver op gevouwen servetten naast de in torentjes van drie opgestapelde borden en de glazen schitteren me onder de kroonluchters tegemoet. In alle vier de hoeken staan stoere palmen.

‘Ah, Peter Verhooft!’ Een kale man van een jaar of zestig slaat Verhooft vriendschappelijk op zijn schouder. ‘Wie geht’s?’ ‘Pieter,’ verbetert Verhooft hem lachend. ‘Ah ja, natürlich: der Pieter!’

Verhooft draait zich zonder mij voor te stellen naar hem toe, en alsof ik niet besta beginnen ze een ons-kent-ons-gesprek. Om me niet te ergeren aan mijn bestaansloosheid of onzichtbaarheid, loop ik naar de toog van Het Kroegje en bestel een glas champagne. En hup, nog maar een, twee, drie. Met mijn meest uitdagende glimlach sta ik om me heen te kijken: iedereen kent elkaar hier, ik ben duidelijk de enige vreemde eend in de bijt.

‘Maar ik bijt niet!’ zeg ik schaterend tegen Verhooft die naast me komt staan. ‘Was het gezellig met die oude man?’ gooi ik er achteraan. ‘Niet zo flauw doen, Arty, zakelijke contacten moet je koesteren.’ ‘Ik vind het allemaal goed. Allemaal!’ jubel ik, mijn vierde glas in één teug achteroverslaand. ‘Maar die oude man? Ken je klassiekers, Arty, dat was Max Liebermann, vooraanstaand schilder. Hij was een van de eerste buitenlandse kunstenaars hier.’

‘Prachtig!’ juich ik. ‘En?’ ‘En wat?’ ‘Moest het daarom zo lang duren dat gesprek, omdat hij een van de eerste buitenlandse et cetera et cetera is? Ik ben ook een van jouw eerste et cetera et cetera, weet je nog? Of nee, waarschijnlijk de zoveelste.’ Ik zwaai nog eens naar de man achter de toog voor een nieuw glas vrolijkheid. Verhooft pakt me bij mijn arm. ‘Kalm aan nu, we hebben nog de hele avond.’

Wil je meer verhalen van Henriëtte lezen?

Henriëtte de Smet heeft meerdere romans geschreven die overal in de winkel te koop zijn. Van historische romans zoals ‘Arty’, tot spannende romans als ’10 Denier’ over de fascinatie van een eenendertigjarige vrouw voor haar minnaar.

Last en Liefde omslagfoto

Last en Liefde

Auteur: Henriëtte de Smet 
Uitgeverij: Omniboek
EAN: 9789401909808

Dit vind je misschien ook leuk