Arty, een historische roman – hoofdstuk 10: “Hou eens op met dat ge-meneer. Ik heet Pieter.”

Iedere zondag lees je bij Zin in Koffie een nieuw hoofdstuk van de historische roman ‘Arty’, van schrijfster Henriëtte de Smet. Deze week hoofdstuk 10.

Arty eet voor het eerst samen met meneer Verhooft, die een verrassing voor haar heeft meegebracht. Ook wil hij dat Arty ophoudt met hem meneer te noemen, wat haar heel moeilijk valt.

Bedremmeld haal ik mijn bord van de keukentafel en zet het tegenover dat van meneer, in de eetkamer. Als ik de dampende schalen op tafel zet, zegt hij: “Jij ziet echt niets, hè?” Met mijn neus boven de schalen controleer ik het witlof en de aardappelen, maar kan er niets vreemds aan ontdekken. “Kijk nou eens goed om je heen! Is er hier niets dat je opvalt?”

Vanuit mijn ooghoeken kijk ik naar zijn gezicht: wat bedoelt hij? Dan zie ik achter hem, vóór het raam, een schildersezel staan. Op een drafje loop ik er naartoe. Op de grond liggen tubes olieverf en kwasten. En een palet. Alles waarvan ik tot nu toe alleen nog maar kon dromen. Althans, in die hoeveelheid. Ik sla mijn handen voor mijn borst ineen. Net zoals meneer Verhooft dat gisteravond deed voor Madame de Pompadour, flitst het door me heen. “Heerlijk, ik ruik de verf! Gaat u hier straks werken?” “Natuurlijk niet. De rookkamer is mijn atelier, daar staan al mijn spullen. Dit heb ik meegenomen van de academie. Het moet naar zolder, naar jouw kamer.” “Wat zegt u?” “Je verstond me wel. Morgenavond heb jij je Madame met vette verf op doek neergezet, dus na de afwas moet je nog even aan de slag. Anders valt er weinig te doceren morgen. Ha!”

Ik zou hem willen omhelzen, maar loop in plaats daarvan achter zijn stoel langs en ga tegenover hem zitten. Ik weet niet wat ik moet zeggen, dus schep ik zwijgend de aardappelen op. “Nou, lijkt het je wat?” “Ja, ja, natuurlijk. Maar heel vaak heb ik nog niet met verf gewerkt.” Dat ik na maanden oefenen uiteindelijk de mooiste kleuren kon mengen met het blauw, geel en rood dat ik van Nelly Court kreeg, hoeft hij niet te weten. Straks bedenkt hij zich nog, zodra hij doorheeft dat ik eigenlijk een Aartje ben. “We zien het allemaal morgen. Ik kan je wel zeggen dat ik nu al benieuwd ben naar het resultaat. Tegen geen van mijn studenten heb ik dit ooit gezegd, maar jij bent volgens mij een natuurtalent. En ik vergis me zelden. Nou ja!” Hij laat zijn mes en vork op zijn bord vallen. “Jij bent anders wel hardleers! Ik verwacht bij de lessen minder eigenwijzigheid!” “Wat bedoelt u, meneer?” “Die muts! En dat schort! Wat had ik nou gezegd? En hou eens op met dat ge-meneer. Ik heet Pieter.”

'Jaja, het komt eraan. Het komt, het komt,’ hoor ik hem zeggen. Tegen wie heeft hij het? Is er in de rookkamer ook zo’n telefoneerapparaat als beneden in de gang? Kom op, het zijn mijn zaken niet.

Ik trek de strik van mijn bonnet los en sta op om de schort over de leuning van mijn stoel te hangen. Mevrouw ziet het toch niet. “Mooi zo. Beter, veel beter. Even wijkverpleegster af. Morgen weer een dag. Trouwens, als je alvast wat van mijn werk wilt zien, neem gerust een kijkje in de rookkamer. Maar denk erom: alles moet precies zo blijven als het is. Geen plumeau of stofdoek komt daar binnen. Je bent de eerste hulp die dat mag, besef dat wel.” “Dienstbode, meneer Verhooft.” Ik kan het niet laten. “Jij wilt geen hulp zijn, ik geen meneer. Althans, wanneer de wijkverpleegster niet in dienst is.”

Koortsachtig denk ik na. ‘Pieter’ krijg ik echt niet mijn mond uit, dat zou door ons leeftijdsverschil en alle andere verschillen veel te raar zijn. Ineens weet ik het. Ik recht mijn rug en zeg kordater dan ik wist dat ik kon zijn: “Goed dan, Verhooft!”

Best gek dat ik ‘s avonds, als het helemaal donker en stil is in huis, me altijd een dief in de nacht voel in deze wc, die net zo mooi is als beneden. Ook weer zo’n bijbelse spreuk van moeder trouwens. Al die uitdrukkingen van haar zitten er bij mij zo ingebakken dat ik er nu echt op ga letten om ze uit mijn woordenboek te schrappen. Voor altijd. Ook, en juist, als ik ze alleen maar denk. Gauw weer door met Madame! Ik trek mijn rok een stukje omhoog om mijn voet op de eerste tree van de zoldertrap te zetten. Alsof dat niet zou gaan als ik de rok gewoon op mijn schoenen liet hangen.

“Hm, nee. Of, ja toch. Ja toch!”. Het is de stem van meneer in de rookkamer. Op mijn tenen loop ik ernaartoe en druk mijn oor tegen het hout. “Jaja, het komt eraan. Het komt, het komt, het komt,” hoor ik hem zeggen. Tegen wie heeft hij het? Is er in de rookkamer ook zo’n telefoneerapparaat als beneden in de gang? Kom op, het zijn mijn zaken niet. Morgenavond zie ik wel of er zo’n apparaat in zijn kamer is. Bovendien, wat kan het me schelen? Ik wil weer naar de trap lopen, maar mijn hand opent de deur een heel klein stukje. De kruk houd ik stevig vast. Hij staat in een lichtbundel voor zijn schilderij, met zijn rug naar me toe. Het witte licht is alleen gericht op het doek, waardoor er van de rest van de kamer niets goed te zien is.

Hij legt een kwast naast zijn palet op de tafel en pakt een fijn penseel tussen de andere uit, die daar lukraak door elkaar liggen. Dat doopt hij in een bakje water, strijkt ermee langs zijn vingers en dipt het in de verf op zijn palet. Het penseel glijdt korte stukjes van links naar rechts over het doek en maakt witte lichten in de donkere lucht. Hij doet een paar stappen naar achteren, ik trek de deur zo ver mogelijk naar me toe. Mijn hand klem ik nog steviger om de kruk, zodat die niet terug kan schieten. Eén oog knijp ik dicht om door de smalle streep heen meneer beter te kunnen zien. Hij staat stil naar het werk te kijken. “Jaaa!” roept hij. 

Met twee enorme passen is hij weer bij zijn schilderij. Hij stopt de punt van zijn wijsvinger in zijn mond en veegt daarmee voorzichtig over de witte streepjes, die iets vervagen. Zijn hoofd buigt hij meer neer voren, zodat hij nu wel met zijn neus bovenop de vervaagde streepjes moet staan. Hij doet een stap naar achteren, met een zwaai draait hij zich om. Meteen trek ik de streep weg, de kruk laat ik heel langzaam in het slot glijden. Ik doe mijn schoenen uit en ga zachtjes de trap op.

Wil je meer verhalen van Henriëtte lezen?

Henriëtte de Smet heeft meerdere romans geschreven die overal in de winkel te koop zijn. Van historische romans zoals ‘Arty’, tot spannende romans als ’10 Denier’ over de fascinatie van een eenendertigjarige vrouw voor haar minnaar.

Last en Liefde omslagfoto

Last en Liefde

Auteur: Henriëtte de Smet 
Uitgeverij: Omniboek
EAN: 9789401909808

Dit vind je misschien ook leuk