Arty, een historische roman – hoofdstuk 11: “Ik weet het zeker: vanaf nu heet ik Arty!”

Iedere zondag lees je bij Zin in Koffie een nieuw hoofdstuk van de historische roman ‘Arty’, van schrijfster Henriëtte de Smet. Deze week hoofdstuk 11.

Arty denkt terug aan haar jongere jaren toen ze een bezoekje bracht aan Villa Arti in Nunspeet waar ze een totaal onverwachte ontdekking doet die haar leven totaal veranderde. Het was ook de aanleiding om met een nieuwe naam door te gaan.

Ja hoor, rookkamer? Dit lijkt wel een balzaal! Het voelt alsof ik stiekem het atelier van meneer – nee, van Verhooft – binnensluip, ook al zei hij gisteren bij het eten dat ik hier gerust een kijkje mocht nemen. Een flauwe sigarengeur heet me welkom in een zee van licht. Dat ik hier nu zomaar rondloop, denk ik, terwijl ik langs de doeken schuifel die schots en scheef door elkaar heen staan en liggen. Verhooft is duidelijk een natuurliefhebber. Felle, kleurrijke landschappen, ook een aantal die veel somberder zijn. De ezel met daarop de lucht waaraan hij gisteravond werkte staat nog op dezelfde plek. 

Voor het schilderij van een groot landhuis met een bloeiende kastanjeboom ernaast, blijf ik staan. Laren, mei 1908 staat er rechtsonder op het doek. Laren, daar is net zo’n kunstenaarskolonie als in Nunspeet, weet ik, omdat Verhooft het daarover had in het krantenartikel van destijds. Dat artikel met zijn foto, waar mijn oog op viel toen ik nog in Kampen werkte, en waarmee alles is begonnen. Nee, eigenlijk is het daarvoor al begonnen. In Nunspeet. Als de dag van gisteren zie ik voor me hoe ik daar zeker wist dat ik Arty wilde heten. Die ene keer dat ik in Nunspeet was, omdat ik met moeder meeging naar het sterfbed van haar zuster. Vanwege de beklemmende sfeer in tantes huis had moeder gezegd dat ik vast wel even wilde gaan kijken bij Villa Arti om de hoek. Daar, in Villa Arti, was alles bij elkaar gekomen. Van wie ik ben, van wie ik wil zijn en van wie ik moet zijn.

Stapje voor stapje loop ik door de kunstzaal. Ik durf nauwelijks adem te halen in deze ruimte, waar aan alle muren de mooiste werken hangen. Dit is echt! Dit is het leven! Dit is hét, en ik loop er zomaar middenin. Langzaamaan voel ik dat mijn hart minder gaat bonzen; hier hoor ik gewoon. Dit is wat ik wil. Dit is mijn leven, zoals het zou moeten zijn. Ooit moet gaan worden. Het bestaat echt. Tussen al deze met hart en ziel gemaakte meesterwerken, die gisteren, vandaag én morgen ademen. Aandachtig bekijk ik het schilderij van een boerenhoeve. “Maurits Lapidoth, geboren 1868” staat op het kaartje dat eronder hangt. 

Op mijn gemak loop ik naar het strand dat ik meteen bij binnenkomst al had gezien. “Johannes Leonardus Kleintjes, geboren 1872” staat eronder. Ik loop naar het portret van een vrouw met een pasgeboren kindje in haar armen. Ik kan niet ophouden met ernaar te kijken, zo precies en liefdevol als het is geschilderd, levensecht, en voel een traan over mijn wang glijden. Gauw veeg ik die weg. “Jacob Jacob (Johan van Campen 1855-1903)”.

Zou hij na of voor mij nog een kind hebben verwekt, dat er ergens een halfbroer of -zus van mij rondloopt? Maar hij is al dood. Een bodemloze put klemt om mij heen, hij moet niet opengaan, want dan ben ik voor altijd verdwenen.

Ik zet mijn voeten een stukje uit elkaar en lees het kaartje nog een keer. Nu goed en rustig. Ja, het staat er toch echt. Vliegensvlug kijk ik om me heen, onderwijl knijp ik keihard in mijn hand. Mijn hart lijkt door mijn keel naar buiten te willen. Dat is mijn vader! Nee, dat kan natuurlijk niet. Mijn vader hangt natuurlijk niet hier. Gauw keer ik om: geen onzin gaan denken. Direct draai ik terug, mijn ogen vliegen heen en weer tussen de vrouw met het kindje en het kaartje eronder. 

Natuurlijk is er maar één Jacob Jacob, Johan van Campen. De geboortedatum kan ook heel goed kloppen. Dan was hij dus al 35 toen ik geboren werd, acht jaar ouder dan moeder. Zou die vrouw mijn moeder zijn en ik dat pasgeboren kindje? Nee, natuurlijk niet, hij heeft mij nooit gezien want toen moeder ontdekte dat ze in verwachting was, had hij de benen genomen. Dat is wat ik moeder ooit woedend heb horen gillen over hem. Toen ze zijn laatje dichtsmeet terwijl ik net thuiskwam: ‘Schoft! Met je “Wie het kind krijgt, mag het houden.” Onze Aartje heb je nooit willen zien. Nooit! Nou, de Heer zal je genadeloos straffen!’ Ik had meteen rechtsomkeert naar buiten gemaakt. Zou hij na of voor mij nog een kind hebben verwekt, dat er ergens een halfbroer of -zus van mij rondloopt? Maar hij is al dood.

Een bodemloze put klemt om mij heen, hij moet niet opengaan, want dan ben ik voor altijd verdwenen. Een heel andere leegte dan die moeder mij altijd bezorgt met haar blik. Deze is nergens mee op te vullen, niet te ontvluchten. En gitzwart. Hij is maar 48 geworden. Niet heel raar natuurlijk met hoe hij leefde, maar zo wil ik niet denken. Ik wil alleen maar voelen. Maar het enige wat ik voel wil ik niet voelen: ik zal hem nooit meer kunnen vinden. Zo hard als ik kan ren ik Villa Arti uit. Buiten blijf ik doodstil staan. Maar goed dat er niemand te zien is hier, dat ook binnen niemand mij gezien heeft. Eerst moet ik een beetje rustig zien te worden, zo kan ik niet naar moeder, zij heeft nu heel andere dingen aan haar hoofd. 

Ik kan niet aankomen met dat er een schilderij van mijn vader in Villa Arti hangt, en al helemaal niet dat het van een vrouw met een pasgeboren kindje is. Door een waas van tranen kijk ik naar de gevel van de villa. Maar ik heb hem wel gevonden, toch gevonden! Mijn vader heeft echt bestaan en hóe, anders hang je niet in deze kunstzaal. Gewoon, alsof het de normaalste zaak van de wereld is, hangt zijn schilderij hier. Wild veeg ik met mijn knuisten de tranen van mijn wangen. Ik recht mijn rug en haal diep adem. Hij heeft zich Jacob Jacob genoemd. Johan van Campen vond hij vast te gewoon, net zoals ik Aartje te suf voor woorden vind. Ik heb het van geen vreemde. Terwijl ik staar naar het bord “ARTI” op het dak van de villa, zie ik weer hoe mijn mevrouw gisteren enthousiast de kamer inkwam, met een tijdschrift in haar hand. ‘Kijk nou toch eens wat er bij de post is, van mijn nichtje in Canada!’ “ARTY”, stond er in grote letters op het omslag.

Arti en Arty: twee nieuwe woorden die zo op elkaar lijken in twee dagen tijd, dat kan geen toeval zijn. Arti doet me te veel denken aan Aartie, oftewel Aartje. Arty is een stuk leuker. Ja, ik weet het eigenlijk wel zeker ook: vanaf nu heet ik Arty!

Wil je meer verhalen van Henriëtte lezen?

Henriëtte de Smet heeft meerdere romans geschreven die overal in de winkel te koop zijn. Van historische romans zoals ‘Arty’, tot spannende romans als ’10 Denier’ over de fascinatie van een eenendertigjarige vrouw voor haar minnaar.

Last en Liefde omslagfoto

Last en Liefde

Auteur: Henriëtte de Smet 
Uitgeverij: Omniboek
EAN: 9789401909808

Dit vind je misschien ook leuk